0 comments/ 4678 views/ 0 favorites Seksgodin Nerevar Deel 01 By: DarkBee N.B.: dit verhaal, uitgesplitst in meerdere delen, is een vertaling en bewerking van de hoofdverhaallijn van het computerspel The Elder Scrolls III: Morrowind. De meeste namen, rassen, voorwerpen en gebeurtenissen komen overeen met de werkelijkheid van het spel. De seksuele handelingen, de naam van het hoofdpersonage en sommige dialogen zijn echter door de auteur verzonnen. Hoofdstuk 1 Mirusa werd ruw gewekt door een onbekende stem. Toen ze haar ogen opendeed zag ze een onbekende Elf over haar heen gebogen. Hij vertelde haar dat ze Morrowind hadden bereikt en dat ze snel zou worden vrijgelaten. "Zelfs de storm van vannacht kon je niet wakker maken", zei de onbekende Donkere Elf. "Ik heb lange tijd niet meer zo goed geslapen," zei Mirusa, terwijl ze opstond, zich uitrekte en gaapte. "Sta gauw op, de wacht komt je zo halen." Een paar seconden later stond er een onbekende Imperialist voor haar neus. Hij vroeg haar om hem te volgen en aan dek te gaan. Mirusa volgde de man en een paar tellen later stond ze met haar ogen te knipperen in het felle zonlicht. Een Rode Wacht zei dat ze aan land moest gaan, waar ze haar papieren zou krijgen en ze kon gaan. Mirusa ging van boord van het zeilschip en een soldaat van de Keizerlijke Orde stond op de steiger om haar op te halen, maar eerst vroeg hij om haar ras en uiterlijk te bevestigen. Mirusa antwoordde dat ze een Donkere Elf was van het vrouwelijke geslacht en dat ze felrode ogen had, een tatoeage over de rechterhelft van haar gezicht en dat ze lang, vuurrood haar had. De soldaat knikte en ging voor haar uit en vroeg haar om hem te volgen. Hij leidde haar naar de deur van het kantoor en bleef buiten staan. Mirusa deed de deur open, stapte door de opening en trok de deur achter haar dicht. Toen ze zich omdraaide, merkte ze dat de deur plotseling een slot van de hoogste categorie had gekregen en met geen mogelijkheid meer open ging. "Doe geen moeite, dat lukt je pas als je de Skeletsleutel hebt of als je een behoorlijk aantal niveaus Veiligheid omhoog bent gegaan." Tegenover de deur stond een oudere Imperialist en naast de deur aan de linkerkant van de ruimte stond een soldaat de deur te bewaken. De enige manier om de kamer te verlaten was de vragen van de oude man te beantwoorden. Hij vroeg haar wat haar capaciteiten waren. Mirusa kon overweg met pijl en boog en lange zwaarden. Het liefst droeg ze lichte bepantsering en had graag een schild aan haar arm hangen. Ze kon haar spullen, indien nodig, zelf repareren. Daarnaast wist ze hoe ze eenvoudige sloten moest kraken, kon ze mensen tot op zekere hoogte manipuleren en omkopen en redelijke deals met handelaren afsluiten. Tenslotte had ze een bescheiden kennis van Alchemie en Verandering. Haar favoriete attributen waren fysieke kracht en geesteskracht en ze was gespecialiseerd in vechten. "Hoe noem je deze klasse?" wilde de man weten. "Ik heb er niet echt een naam voor, maar schrijf maar Avonturier op, als je per sé een naam wilt hebben." "Goed dan. Laatste vraag: onder welk gesternte ben je geboren?" "Ik ben geboren onder het teken van de Vrouwe." "Interessant. Kijk deze papieren even goed na voordat ik ze stempel." De papieren klopten en de oude man zette het keizerlijke stempel op de vrijlatingspapieren van Mirusa. Inwendig juichte ze: ze was nu een vrije vrouw en kon gaan en staan waar ze maar wilde! "Laat deze papieren aan de kapitein van de wacht zien en hij zal je vrijlaten. Je vindt hem in het volgende gebouw, hier de deur uit, dan rechtsaf en dan de deur naar buiten. Je kan het niet missen." De soldaat opende de deur en Mirusa liep de gang door. Ze sloot de deur achter zich en keek om zich heen. De gang liep even verderop een stukje omlaag en Mirusa liep de trap af die naar het lager gelegen gedeelte leidde. Ze opende de deur aan haar rechterhand en zag een bescheiden opslagruimte. Nieuwsgierig als ze was kon ze het niet laten om even in de zakken en manden te gluren. Ze vond wat nuttige ingrediënten voor drankjes die ze zou kunnen maken met het juiste gereedschap. Ook nam ze wat andere spulletjes mee die misschien nog wat geld zouden kunnen opleveren. Ze zag ook een soort bed liggen, eigenlijk niet meer dan een matje met een bescheiden kussen en een laken, maar ze had geen slaap nodig. Ze ging de trap op en sloeg linksaf. Voordat ze door de deur naar buiten ging, pakte ze eerst wat spullen mee die in het kamertje stonden: wat zilver, een boek en een paar andere ingrediënten die nog van pas zouden kunnen komen. Ze stopte haar buit in de twee manden die in de kamer stonden en zag daarna dat er ook een stuk metaal dat verdacht veel leek op dievengereedschap om sloten mee te kraken op tafel lag. Ook had ze op de onderste plank van de kast die in de kamer stond een kistje met een zeer eenvoudig slot gezien. Mirusa pakte het stuk gereedschap en kraakte het slot. In het kistje zat een beetje geld. Ook dit geld ging bij de andere gestolen spullen. Mirusa controleerde dat ze haar papieren en andere dingen die niet gestolen waren bij zich had en ging de deur door naar buiten. Het was een zonnige dag en de vogels floten in de bomen, ook al kon zag Mirusa er geen. Buiten stond een ton en Mirusa keek erin. In de ton zaten wat waardeloze spulletjes maar ook een magische ring. Ze pakte de ring en keek er even naar en schoof hem daarna om haar vinger. Even probeerde ze de magie ervan uit en ze voelde nieuw leven door haar heen stromen, voor een hele korte tijd. Ze ging door de deur het tweede gebouw binnen. Binnen stond een grote brede man in een glimmend goudkleurig pantser. Hij vroeg om haar papieren en Mirusa gaf hem de juiste papieren. Terwijl de kapitein bezig was de papieren te controleren, zag Mirusa in de kast achter hem een sleutel liggen. Ze sloop om de kapitein heen en pakte de sleutel, maar de kapitein merkte het op de een of andere manier. Snel gooide Mirusa de sleutel op de grond. "Waar zijn wij mee bezig?", vroeg hij. "Niets meneer..." "Voor deze ene keer laat ik je gaan, omdat je de regels nog niet kent, maar als je eenmaal buiten staat moet je betalen, naar de gevangenis of vechten voor je leven als je gepakt wordt. Laat dat een les zijn, maar je komt hier niet zomaar weg." Met deze woorden liet de kapitein zijn broek omlaag glijden. "Op je knieën en we praten nergens meer over." Met tegenzin ging Mirusa op haar knieën zitten en nam de slappe lul van de kapitein in haar mond. Zuchtend begon ze aan de lul van de kapitein te zuigen. Hij sloot zijn ogen en Mirusa voelde zijn pik snel harder worden in haar mond. Hij was veel groter dan ze had gedacht toen hij hem voor het eerst uit zijn broek had gehaald en Mirusa kreeg al wat meer zin om de kapitein zo snel mogelijk te laten klaarkomen. Met haar tong likte ze eerste de eikel schoon, tot hij bijna glom. Vooral de onderrand van de eikel was gevoelig en Mirusa merkte dat de kapitein bijna opsprong als ze daar likte, dus besloot ze daar wat meer aandacht aan te schenken. Daarna sloot ze haar lippen stevig om de lul van de kapitein van de wacht en met lange halen zoog ze aan de harde pik. "Niet stoppen... ik ben er bijna... aah!" kreunde de kapitein. Mirusa voelde zijn pik pulseren en voelde iets warms en kleverigs in haar mond spuiten. Ze spuugde het zaad van de kapitein uit. Ze keek naar hem op en hij glimlachte. "Goed gedaan. Ingerukt!" Met deze woorden liet de kapitein haar gaan. Toen hij zich weer omdraaide en zijn lul terug in zijn broek aan het stoppen was pakte ze snel de sleutel van de grond en stak hem in haar zak. Ze ging niet gelijk weg maar maakte nog even een praatje met de kapitein. Hierdoor kwam ze te weten dat de Keizerlijke Orde nog soldaten zocht, maar alleen in Gnisis, de andere legioenen hadden al genoeg manschappen. De kapiteins van de verschillende kazernes hadden daarentegen meestal wel een paar karweitjes die anderen voor hen konden opknappen. Voordat ze weg mocht, had hij nog een opdracht voor haar: ze zou naar Balmora moeten gaan om daar ene Caius Cosades te spreken. De brief die samen met de boot waar zij mee was aangekomen, bevatte specifieke orders van de keizer zelf. Later zou pas duidelijk worden wat hij precies wilde. De kapitein van de wacht overhandigde haar een brief, de brief van de keizer aan Caius, die Mirusa hem moest gaan brengen. De kapitein wist niet precies waar Caius woonde, maar ze zou aan Bacola Closcius moesten vragen waar hij woonde, hij zou het wel weten. Ze kon hem vinden in de plaatselijke club in Balmora, die hij bezat. Voordat ze de buitenwereld instapte, liep Mirusa terug naar het andere gebouw en haalde de twee manden met spullen leeg. Daarna liep ze door het tweede gebouw naar buiten. Ze stond vlakbij het water in een bescheiden kustplaats met de naam Seyda Neen. Hoofdstuk 2 Een beetje onwennig stond Mirusa op het plein dat vlakbij de uitgang van het gebouw van de wacht lag. Eerst keek Mirusa op de sleutel die ze gestolen had en zag dat die van het Keizerlijke pakhuis was. Dat bevond zich recht tegenover de gebouwen van de wacht. Mirusa aarzelde niet en opende de deur met de sleutel. Binnen was niemand en Mirusa kon het niet laten en keek in alle kratten en manden. Ze vond meer spullen dan ze kon dragen, ook al was ze niet bepaald slap. Ze pakte wat ze dragen kon en legde de andere spullen op de grond. Mirusa liep naar buiten en wilde naar de dichtstbijzijnde handelaar gaan om haar spullen te verpatsen voor wat bruikbaarder materiaal zoals een wapen en wat pantser, maar halverwege het plein werd ze staande gehouden door een Boself, die haar vroeg of ze misschien zijn ring had gezien. Mirusa herinnerde zich weer de magische ring die ze had gevonden en die nog steeds om haar vinger zat. Ze aarzelde even maar gaf de kleine man voor haar toch maar zijn ring. Hij was dolgelukkig en zei haar dat hij zijn goede vriend Arille, de handelaar, haar zou vertellen hoe aardig ze was geweest voor hem en dat hij zou vragen of Arille haar goede prijzen wilde bieden. Mirusa's ogen lichtten op en bedankte de kleine Elf. Ze stak het plein over richting de handelaar. Ze opende de deur en voor haar stond een lange Elf met een gele huid, een Hoge Elf. Dit was Arille waar de Boself over had gesproken. Hij begroette haar hartelijk maar zei dat hij geen Maansuiker wilde kopen en dat ze daar vanaf zou moeten voordat hij wilde handelen. Misura haalde het Maansuiker uit haar zakken en legde het op de toonbank. "Goed, nu kunnen we handelen. Waar kan ik je mee van dienst zijn? Wapens, kleding, advies, het enige dat ik gratis geef?" "Dat laatste klinkt erg goed. Wat voor advies heb je voor me?" "Zorg dat je altijd je vaardigheden onderhoudt. Onderweg kan je oefenen op dieren en mensen die jou als eerste aanvallen. Val nooit iemand aan zonder reden, je wordt opgepakt en moet flink betalen. Voor zover het enige dat gratis is. Wilde je iets kopen?" Mirusa bekeek de waren die her en der in de kleine winkel uitgestald lagen. Ze kocht een stalen langzwaard, een paar stukken licht pantser en een boog met wat pijlen. In ruil daarvoor had ze zilveren kannen en borden, zware bepantsering waar ze nooit iets mee zou kunnen en nog wat diverse dingetjes. Mirusa kreeg Arille zover dat ze wat kon afdingen. Het kwam precies uit en Mirusa trok haar pantser aan en gordde haar wapens om. Ze zag dat er om de hoek van de winkel een trap was die naar boven leidde en geen bordjes die zeiden dat ze daar niet mocht komen, dus Mirusa liep de trap op. Boven aan de trap stond een grote bebaarde Noorman. Hij sprak haar aan en vroeg haar of ze hem misschien wilde helpen met een klus. Ze zou er wat geld mee kunnen verdienen, dus Mirusa had er wel oren naar. De Noorman vertelde haar dat Fargoth de Boself, diezelfde Boself die ze een tijdje geleden zijn ring had teruggegeven, geld en wat andere spullen ergens in de stad verborgen hield en de Noorman wilde weten waar dat was. Mirusa zou 's avonds op een uitkijkpunt hoog boven het dorp, liefst de vuurtoren, moeten uitzoeken waar Fargoth zijn spullen verborg en ze dan terugbrengen. De grote bebaarde Noorman had een deal. Mirusa praatte nog even met de overige mensen die in de kamer boven waren en de vrouw achter de bar gaf haar wat nuttige tips over het eiland Morrowind waar ze was aangekomen en gaf haar een gedetailleerde routebeschrijving naar Balmora. Mirusa ging weer naar buiten en liep naar de vuurtoren die hoog boven het dorp uittorende. Van de bewoonster, met wie ze even sprak, kreeg ze te horen dat een belastinginner al een paar dagen vermist was, maar dat eigenlijk niemand het erg vond dat hij miste, behalve zij. Mirusa haalde haar schouders op en liep naar boven. Bovenaan de trap lag een boek op een bankje. Mirusa bladerde even in het boek en leerde wat ongewapende vechttechnieken bij. Daarna ging ze door de deur die naar het vuur van de vuurtoren leidde en ging zitten en wachtte totdat het avond zou worden. Een paar uur later was het donker en nog eens een paar minuten zag ze een kleine gestalte beneden op het plein rondsluipen. "Gek," dacht Mirusa, "welke idioot heeft er nou een fakkel bij zich als hij juist niet gezien wil worden?" De Boself droeg namelijk een fakkel terwijl hij sloop, maar niemand scheen erg in hem te hebben. Mirusa zag dat hij naar de modderpoel vlakbij de hutjes aan het water sloop en een beetje rommelde in de holle boomstronk die in het midden van de poel stond. Mirusa wist genoeg en sprong via een dode boom naar beneden. Ze wachtte even totdat Fargoth weg was en liep daarna naar de boomstronk. Daarin zaten de ring, een hoop goud en een loper om sloten mee te kraken. Ze pakte alle spullen maar ging niet terug naar de Noorman. "Waarom zou ik teruggaan? Het maakte hem niet echt uit en hij ging niet met me mee, dus ik kan zolang wegblijven als ik wil." Mirusa hield al de spullen zelf en liep het dorp uit. Hoofdstuk 3 Mirusa's gevoel voor avontuur dwong haar min of meer de map van de Rode Wachter uit het huis van de handelaar te negeren en de andere kant op te gaan. Trouwens, ze had toch al besloten dat ze een ritje zou maken op dat grote insect dat even buiten het dorp stond in plaats van het hele eind te gaan lopen. Van een andere dorpsbewoner had ze gehoord dat er aan de west- en zuidkant van het eiland tussen de grootste steden een soort openbaar vervoer was: tegen betaling kon je meerijden op de rug van een enorm insect, een Slibloper. Mirusa liep gedachteloos richting het westen, totdat ze in haar ooghoek een grote worm op haar af zag springen. Ze trok haar zwaard, maar kon niet voorkomen dat ze worm haar een keer beet. Met een goed gemikte slag van haar zwaard sloeg ze de worm doormidden en nam een stukje van zijn vlees mee voor later. Omdat ze zich een kwartslag gedraaid had, zag ze iets vreemds liggen aan het einde van de landtong waar de worm vandaan was gekomen. Ze liep er op af en zag tot haar verbazing een lijk liggen. Snel doorzocht ze het lijk en vond een behoorlijk bedrag aan goud en een document waaruit bleek dat dit de vermiste belastinginner was. Op het document dat hij bij zich droeg stonden de bedragen die de dorpsbewoners hem schuldig waren en wie had betaald en wie niet. Mirusa liep terug naar het dorp en bestudeerde de lijst zorgvuldig. Ze zag dat ene Foryn Gilnith het meeste geld schuldig was en besloot hem op te zoeken. Ze wist niet waarom, maar ze liep gelijk door naar de houten hutjes aan het water. In het huisje dat vlakbij de modderpoel stond woonde Foryn. Ze ging de deur door en stond gelijk oog in oog met Foryn, ook een Donkere Elf, net als zij. Ze vroeg hem over de moord van de belastinginner en hij bekende de moord zonder schaamte: "Iedereen haatte hem, hij liep altijd maar in te dure kleding en had te dure sieraden om. Het werd verdomme tijd dat iemand hem om zeep zou helpen." "Dat is geen excuus en daar zul je voor boeten." Met deze woorden trok Mirusa haar zwaard en Foryn balde zijn vuisten. Hij gaf haar een paar rake klappen en bijna viel ze op de grond, maar zijn vuisten konden niet op tegen haar zwaard en even later lag de Elf dood op de grond. Ze onderzocht nog even zijn huis en kwam een prijzig boek tegen dat haar wat verkooptrucjes leerde. Ze nam het boek mee om eventueel te verkopen later en ook de dure ring die hij in zijn zak had zitten. Mirusa liep naar buiten en ging naar kantoor van de keizerlijke wacht. Ze liep om het gebouw heen en kwam twee gesloten hekken tegen. Met de loper brak ze de sloten open, niemand die reageerde, en ging de deur door, dezelfde deur waardoor ze al eerder was binnengekomen. De oude man begroette haar. Ze vertelde van de belastinginner en dat ze zijn moordenaar zelf had omgebracht. Hij feliciteerde haar en gaf haar een leuk sommetje geld. Nog steeds was de deur waardoor ze was binnengekomen aan de binnenkant afgesloten, dus moest ze door het andere gebouw weer naar buiten. Ze had nu een aardig bedrag op zak en wat wapens, pantser en ervaring. Mirusa besloot terug te gaan naar de bewoonster van de vuurtoren, van wie ze had gehoord dat de belastinginner vermist werd. Tot haar verbazing wilde ze de ring hebben. Het bleek dat zij en de belastinginner een relatie hadden en dat de ring nu het enige was waardoor ze haar geliefde zou kunnen herinneren. In ruil daarvoor kreeg Mirusa twee drankjes om haar levenskracht aan te vullen. Mirusa liep naar buiten en ging naar de Slibloper en betaalde de bestuurder ervan om haar naar Balmora te brengen. Hoofdstuk 4 Balmora was een stuk groter dan Seyda Neen, dat zag Mirusa al voordat ze waren aangekomen. Ze bedankte de bestuurder en liep de trap af de stad in. Voor haar zag ze wat kratten en vazen en niemand in de buurt, dus haalde ze de kratten en vazen leeg. Er zaten wat handige ingrediënten in, maar Mirusa had nog steeds geen apparatuur om drankjes mee te maken. "Die kan ik later vast wel ergens vinden," dacht ze bij zichzelf. Ze haalde een paar kratten leeg en verplaatste de inhoud naar andere kratten. In de lege kratten stopte ze al haar ingrediënten die ze verzameld had. Andere spullen om op te slaan had ze nog niet maar ze wist zeker dat ze die nog wel zou vinden, boeken en zo. Aan de eerste de beste inwoner van de stad vroeg ze van alles over de stad en de diensten die er te krijgen waren. Ze kreeg te horen dat er een Vechtersgilde en een Tovenaarsgilde waren. Ook was er ergens een Dievengilde, maar degene met wie ze praatte wist niet precies te vertellen waar die zat. Ze bedankte de Argoniër, een antropomorfe hagedis, en ging de stad in. Eerst ging ze naar de club in een uithoek van de stad. Daar vroeg ze naar de eigenaar en werd een verdieping hoger gewezen. Het katachtige wezen aan wie ze om informatie had gevraagd, had haar ook gevraagd of ze lid wilde worden van het Dievengilde, maar Mirusa had bedankt. Ze wist nu in ieder geval waar het Dievengilde zich ophield in Balmora. Ze liep de trap op en bovenaan de trap stond de eigenaar, Bacola Closcius. Hij gaf haar de route naar het huis van Caius. Mirusa liep de club uit en sloeg rechtsaf. Ze ging de trap op naar de hoogstgelegen straat van de stad en aan het einde was Caius' huis. Ze opende de deur en zag een half ontklede oude man in het kleine huisje staan. Hij vroeg haar of ze misschien een brief voor hem had. Mirusa gaf de man, Caius Cosades dus, de brief en hij vroeg of ze misschien interesse had om lid te worden van de Zwaarden, een geheime spionnenorganisatie van de keizer. Mirusa zei ja en Caius beëdigde haar als nieuw lid van de Zwaarden. "Ga eerst maar eens wat ervaring opdoen voordat ik je op missie stuur. Hier heb je ook een lijstje met namen van andere Zwaarden hier op het eiland. Een paar wonen hier vlakbij, breng ze een bezoekje voordat je van mij je eerste opdracht krijgt." Met deze woorden stuurde Caius Mirusa op weg. Eerst bezocht ze de Zwaarden die in Balmora woonden. Van hen kreeg ze verschillende spullen om te verkopen of om zelf te gebruiken. Een Argoniër gaf haar Maansuiker en zei erbij dat alleen Kazjieten, de katachtigen, dit wilden kopen. Hij vertelde erbij dat Maansuiker en het drankje dat daaruit gedestilleerd werd, Skoema, illegale drugs waren en daarom door niemand verkocht en gekocht worden, behalve door Kazjieten. Van een Rode Wachter kreeg ze een paar stukken zwaar pantser en van een Donkere Elf, die direct daaronder woonde kreeg ze een eenvoudige stamper en vijzel voor het maken van drankjes. Dat laatste kon ze goed gebruiken, de Maansuiker zou ze bewaren voor later en het pantser, wat ze bijna niet kon dragen, zou ze gaan verkopen. Eerst moest ze een paar handelaren vinden. Seksgodin Nerevar Deel 02 Seksgodin Nerevar - deel 2 Hoofdstuk 8 Caius wilde nog meer informatie over het Zesde Huis en de Nerevar-cultus, dus Mirusa moest naar Vivec gaan om daar aan drie verschillende mensen te vragen wat zij wisten. Haar drie contactpersonen waren Addhiranirr, een Kazjiet die ze kon vinden in St. Olms; Huleeya, een Argoniër die ze kon vinden in de Zwarte Kever Club in het Buitenlandse Kwartier; en Mehra Milo, een priesteres die in de bibliotheek van de Hal van Wijsheid in de tempel werkte. Caius gaf Mirusa nog een papier mee met de precieze beschrijving van zijn missie en de contactpersonen en hoe ze die kon vinden. Via de Gildegids stond ze binnen een paar minuten in het Buitenlandse Kwartier in Vivec. Eerst ging ze naar de Zwarte Kever Club, die was het dichtst bij. Eenmaal binnen trof ze een Argoniër aan die omsingeld werd door drie boos uitziende Donkere Elven. Mirusa probeerde met ze te praten, maar het enige dat ze er uit kon krijgen was dat die smerige hagedis moest oprotten. Ze wendde zich tot de Argoniër, die Huleeya bleek te zijn en hij vertelde haar dat ze de mannen misschien kon omkopen zodat ze hen met rust zouden laten. Hij wilde graag naar de boekwinkel van zijn vriend Jobasha, waar Mirusa een tijdje geleden nog was geweest. Mirusa liep naar de dichtstbijzijnde man en gaf hem wat geld. Hij praatte even met zijn maten en kwam toen terug. "Ok, we zullen die smerige hagedis en jou met rust laten, als je maar oprot." Snel gingen ze weg uit de club en liepen naar de boekwinkel van Jobasha. Toen ze daar waren aangekomen bedankte Huleeya haar en gaf haar wat papieren met zijn aantekeningen over de Nerevar-cultus. Volgende stop was Addhiranirr. St. Olms was vlakbij de tempel en die kon Mirusa al zien liggen vanuit het Buitenlandse Kwartier. Ze had geen zin om te lopen en zag een bootje liggen op de begane grond, dus ze liep naar beneden. Toen ze beneden stond, keek ze omhoog en zag dat de randen uitermate geschikt waren om er vanaf te springen de volgende keer. Ze betaalde de schipper twee goudstukken en hij bracht haar naar St. Olms. Ze liep het eerste huis binnen dat ze tegenkwam en vroeg naar de Kazjiet. De bewoner van het huis wist het niet zeker, maar de Kazjiet, een lid van het Dievengilde, had zich waarschijnlijk verstopt onder het gebouw in het riool. Om bij het riool te komen, moest Mirusa eerst naar de eerste verdieping om daarna via de trap naar beneden te gaan. In de kelder van het gebouw zag ze een Donkere Elf. Ze sprak haar aan en vroeg naar de Kazjiet. Ze vertelde Mirusa dat hij een verdieping lager zat en daar voorlopig bleef zitten vanwege een belastinginner die naar hem op zoek was. Mirusa klom omlaag het riool in en draaide zich om. Aan de andere kant van het kanaal zag ze een Kazjiet staan. Ze liep om het kanaal heen en sprak de kat aan. "Ik ga niet naar boven en ik ga jou niets vertellen, niet zolang die vent daar staat," zei de Kazjiet tegen haar. "Zorg ervoor dat die gast vertrekt en je krijgt wat je wilt, maar nu nog niet." Mirusa ging terug naar boven, twee verdiepingen omhoog, en trof een goedgeklede man aan, die aan verschillende mensen vroeg of ze een Kazjiet hadden gezien die mogelijkerwijs in het gebouw was en die gezocht werd. Ze liep op de man af en sprak hem aan. "Hallo. Ik hoorde dat u een Kazjiet zocht. Ik heb misschien wat meer informatie voor u, maar op een voorwaarde," zei Mirusa met een verleidelijke glimlach. "Wat wilt u dat ik doe?" vroeg de man. "Kom mee, je zult het niet erg vinden." Met deze woorden trok Mirusa de man mee, een lege kamer in. Ze trok haar pantser uit en haar kleren die ze er onder droeg en vroeg de man: "Neuk me en ik vertel je alles." De man wist niet half hoe snel hij zich moest uitkleden. Toen hij zijn onderbroek uittrok, was zijn lul al helemaal hard en klaar voor actie. Mirusa bukte voorover en de man stootte zijn harde lul diep in haar poesje en begon te pompen. Met snelle diepe stoten ramde hij zijn lul in het poesje van Mirusa. Hij pakte haar haren vast en trok haar hoofd achterover en gaf haar een paar tikken op haar billen. "Oh... oh, jij beest!" kreunde ze overdreven tussen twee stoten door. "Oh god... neuk me... neuk me harder!" De man wist niet hoe hij het had en zweet vloog alle kanten op terwijl hij met lichtsnelheid zijn lul diep in haar kut duwde en weer terugtrok. "Geef me je zaad en ik geef je wat je wilt." Mirusa duwde haar heupen naar voren zodat de pik van de man uit haar poesje glipte, draaide zich om en ging op haar knieën zitten. Met een paar diepe halen was de harde paal in haar keel verdwenen en een paar tellen later spoot de man zijn zak leeg in haar mond. De man liet zich bezweet op de grond zakken en Mirusa stond op, veegde haar mond af en trok haar kleren en pantser weer aan. "Goed, vertel me nu waar die verdraaide kat is, ik loop hem al maanden te zoeken maar hij is me steeds te slim af." "Ik ben bang dat je ook dit keer achter het net vist, want die kat van jou, die is allang gevlogen: hij zit nu waarschijnlijk zijn staart schoon te likken in Ebonheart." "Verdomme!" De man vloekte, trok snel zijn kleren aan en vloog weg. Mirusa lachte en ging weer naar beneden. Daar praatte ze met de Kazjiet en ze vertelde hem dat hij van de belastinginner geen last meer zou hebben voorlopig. De kat vertelde haar wat hij wist over het Zesde Huis: hij was lid van het Dievengilde en had gemerkt dat veel van zijn vrienden en collega's waren overgelopen naar het Zesde Huis. Ze hielden zich bezig met smokkelen en betaalden veel meer dan het Gilde, maar Addhiranirr wist niet wat ze smokkelden. Mirusa bedankte de kat voor zijn informatie en ging naar de tempel. Het tempelcomplex was enorm en binnenin de gebouwen was het bijna een doolhof van trappen, gangen en kamertjes. Met een beetje zoeken en rondvragen vond ze uiteindelijk de bibliotheek van de Hal van Wijsheid, waar ze Mehra Milo vond. Ze vertelde gelijk dat ze moest meekomen naar achteren, hier konden ze niet praten. Mirusa volgde Mehra mee naar achteren, waar ze uitleg kreeg over het Zesde Huis. Ze raadde Mirusa aan om het boek "Voortgang van de waarheid", een verboden boek, te kopen, Jobasha had het op voorraad want het zou te riskant zijn om het vanuit de bibliotheek mee te nemen. Met deze informatie op zak ging Mirusa terug naar het Buitenlandse Kwartier, waar ze nog een keer Jobasha opzocht. Ze had zo'n gevoel dat dit niet de laatste keer zou zijn en bekeek zijn boeken nog eens goed en vroeg Jobasha welke boeken die hij had zeldzamer waren dan anderen. Hij raadde haar aan om "Vampiers van Vvardenfell II" mee te nemen, samen met "Voortgang van de waarheid", wat ze toch al van plan was te kopen. Ze betaalde de Kazjiet en ging een paar trappen op naar het Tovenaarsgilde en liet zich transporteren naar Balmora. Even later stond ze voor het huis van Caius, gewapend met de aantekeningen van Huleeya en het boek dat Mehra haar had aangeraden. Ze stapte de deur door en overhandigde Caius de papieren. Hij bedankte haar hartelijk en promoveerde haar. "Kom over een tijdje maar terug, dan heb ik een nieuwe opdracht voor je, maar nu nog niet." Met deze woorden stuurde hij haar weg om wat missies voor de Gilden te gaan doen. Hoofdstuk 9 Mirusa besloot om naar Caldera te gaan, daar was ze nog niet geweest. Via de Gildegids was ze in een paar seconden ter plaatse. Ze liep naar beneden en zag een gesloten deur zonder slot aan haar rechterhand. Ze opende de deur en liep de ruimte binnen en deed de deur weer dicht. Er was niemand in de opslagruimte. Op de grond recht voor haar stonden een aantal kratten en juten zakken. Ze keek er in en zag een hele hoop bruikbare ingrediënten en nam ze mee. Mirusa klom de trap op naar boven. Het eerste wat ze zag, op een tafel recht voor haar, was een complete set alchemieapparatuur van hoge kwaliteit: vijzel en stamper, alembiek, oven en ketel. Ze nam ze mee en kon het net dragen. Eerst besloot ze de spullen naar Balmora te brengen, ze had er niets aan om de zware apparatuur overal mee naar toe te slepen. Ze ging terug naar de Gildegids en liet zich transporteren naar Balmora, waar ze de apparatuur opborg in het krat dat bovenop het krat met de ingrediënten stond. De ingrediënten pasten niet meer in het krat, dus splitste ze haar voorraad in zwaar en licht: zware en grote ingrediënten gingen in het linkerkrat, de lichtere in het rechterkrat. Daar bovenop stond het krat met haar apparatuur. Haar voorraad drankjes kon wel wat aanvulling gebruiken, dus stalde ze haar apparatuur voor zich en mixte een paar drankjes om haar levenskracht aan te vullen en een paar drankjes om haar vermoeidheid te verminderen. Na een paar mislukte pogingen had ze een goede voorraad drankjes en borg haar apparatuur weer op. Ze had veel opgestoken van het proces en voelde zich een stuk slimmer dan daarvoor. Mirusa ging terug naar Caldera. Daar aangekomen liep ze naar buiten en keek om zich heen. Caldera was nog maar kort geleden uit de grond gestampt, net als Pelagiad. Gelukkig was iets beter bereikbaar dan Pelagiad, daar gingen alleen wegen naar toe en in Caldera zat tenminste ook een Tovenaarsgilde. Mirusa ging eerst wat boodschappen doen, maar vond niets leuks in de paar winkels die er waren. In het dorp vroeg ze wat rond over het hoe en wat van de ebbenmijnen en kreeg gedetailleerde aanwijzingen. Ze liep het dorp uit, waar ze eerst haar spullen repareerde met een paar hamers die ze had meegenomen van het Vechtersgilde. Vol goede moed en met gerepareerde spullen ging ze op weg naar de mijnen. Na een wandeling kwam ze aan bij de mijnen. Ze had van de Gildenmeester te horen gekregen dat de vier bandieten zich ophielden in een grot vlakbij de mijnen en dat er waarschijnlijk een wacht zou staan. Aan haar rechterkant zag Mirusa een Boself een eindje voor de ingang van een grot staan. Ze liep op hem af en hij hield haar tegen. Hij wilde niets zeggen over mogelijke bandieten die in de buurt zouden zijn en werd zelfs boos toen ze daar over begon. Hij wilde zijn boog pakken maar Mirusa wist hem te kalmeren door haar borstpantser af te doen en haar shirt omhoog te trekken. Haar volle borsten deden de mond van de Boself openvallen en hij liet zijn wapen vallen. Dit gaf Mirusa de gelegenheid om haar zwaard te trekken en een uitval te doen. Voordat de Boself het in de gaten had, lag hij op de grond met een gat in zijn borst. Mirusa haalde wat goud uit zijn zakken en nam wat pijlen van hem mee. Ze ging de grot in, waar ze gelijk werd aangevallen door een van de bandieten. Ze pakte haar boog en schoot hem neer. Daarna liep ze verder en kwam de twee anderen tegen. De voorste ging neer door twee pijlen, maar de achterste trok haar zwaard en stormde op haar af, de pijlen ontwijkend. Snel stak Mirusa haar boog weer terug en wilde haar zwaard pakken, maar kon niet voorkomen dat ze een flinke klap tegen haar borst kreeg. Ze deinsde achteruit en greep naar haar borst. Er zat geen bloed op haar vingers maar het deed wel flink pijn. Gelukkig kon ze de volgende slag met haar schild opvangen en haalde verwoestend uit, maar de vrouw hield haar zwaard ervoor en pareerde de slag. Mirusa werd een beetje pissig en stak met haar zwaard dwars door de verdediging van de vrouw en raakte haar in haar buik. Ze liet haar zwaard vallen en greep naar haar buik. Mirusa tilde haar zwaard op en liet hem neerkomen op de schouder van de vrouw. Het staal drong diep in het vlees van de vrouw en ze gilde het uit van pijn. Met een gemikte stoot stak Mirusa haar zwaard een flink eind in de keel van de vrouw en ze viel voorover neer. Mirusa onderzocht de lijken en vond een beetje goud en een drankje. Uit haar voorraad haalde ze een goedkoop drankje en dronk het op. Ze voelde zich gelijk een stuk beter. Daarna trok ze haar borstpantser uit en keek naar de beschadiging: er zat een stevige kras op, net niet diep genoeg om haar te verwonden of te doden, maar wel pijnlijk. Met een hamer klopte ze de kras eruit en trok haar pantser weer aan. Mirusa verkende de grot en vond nog wat goud en een paar edelstenen. Ze stak alles bij zich en liep de grot uit, terug naar Caldera, vanwaar ze zich liet transporteren naar Balmora. Ze liep het Tovenaarsgilde uit en ging het Vechtersgilde binnen. De Gildenmeesteres feliciteerde haar met het slagen van de opdracht en gaf haar wat goud. Haar volgende missie zou een stuk minder gevaarlijk zijn: ze moest met iemand van het Dievengilde gaan praten om een boek terug te krijgen waar wat belastende dingen instonden over het Vechtersgilde en hun banden met de Camonna Tong. Hoofdstuk 10 Mirusa liep de stad door naar de club en vond de vrouw die ze moest hebben. Met wat goud kreeg ze het boek in haar handen gedrukt, maar ging nog niet gelijk weg. Eerst sprak ze met de vrouwelijke Kazjiet die haar eerder had gevraagd om lid te worden van het Dievengilde. Nu had ze daar wel oren naar en werd lid. Haar eerste opdracht was om een diamant voor Suiker-lippen Habasi, zo heette haar opdrachtgever, te gaan halen. "Kazjieten en Argoniërs hebben grappige namen," dacht ze bij zichzelf en ging op weg naar het Vechtersgilde om het boek af te leveren. Ze werd vriendelijk bedankt en kreeg een beetje goud voor de moeite. Mirusa hoefde geen nieuwe opdracht maar kreeg wel een promotie. Ze liep naar buiten en nam een diamant mee uit haar voorraad en legde de andere gevonden spullen in het krat. Met de diamant op zak bezocht de Habasi en gaf haar de diamant. Ze bedankte Mirusa en gaf haar een duur drankje om onzichtbaar te worden. Daarna wilde ze de sleutel van een huis in het dure gedeelte van de stad. "Huizen van rijke mensen zijn van onderen meestal open, maar van boven vaak niet, daar heb je een sleutel voor nodig. Habasi wil een sleutel van boven want ze wil weten wat daar is. Ga een sleutel voor mij halen." miauwde ze. Ze gaf Mirusa aanwijzingen welke sleutel ze wilde hebben en wie die had. Mirusa ging naar de andere club in de stad, in deze zat de Camonna Tong, de criminelen van Morrowind. De knecht van de eigenaar van het huis waarvan Habasi de sleutel wilde hebben zat daar de meeste tijd. Met enige overtuiging gaf hij haar de sleutel en Mirusa keerde terug naar de andere club om de sleutel te overhandigen. Ze kreeg er veel geld voor terug en veel dank van haar meerdere in het Gilde. Mirusa vond het tijd om de volgende opdracht van Caius te krijgen, dus ging ze naar zijn huis. Dit keer moest ze naar Ald'ruhn om met een voormalige Aslander te gaan praten. Het was zaak om te weten te komen wat deze rijke handelaar wist, maar voordat hij haar de juiste informatie zou geven moest ze hem eerst een geschenk geven, zoals gebruikelijk is bij de Aslanders. Met de Slibloper ging Mirusa naar Ald'ruhn en vond de herberg waarvan Caius dacht dat Hassour, de man die Mirusa moest vinden, zou zijn. Na wat rondvragen werd ze naar een rijke, goed uitziende oudere man op de tussenverdieping verwezen. Hij zat wat te drinken en leek aangenaam verrast toen een jonge aantrekkelijke vrouw bij hem kwam zitten en hem vroeg over de Nerevar-cultus. Hij vertelde haar dat het gebruikelijk is bij de Aslanders dat men eerst een geschenk geeft voordat er een gunst wordt verleend of informatie wordt verstrekt, zoals in dit geval. "Ben je nog maagd?" vroeg Hassour. "Uiteraard niet." antwoordde Mirusa. "En anaal?" wilde hij weten. "Daar wel... waar wilt u heen?" "Dan weet ik wat ik wil hebben als geschenk. Normaal zou ik om poëzie vragen, maar dit keer wil ik wat anders: jouw maagdelijke kont!" Mirusa kon onmogelijk weigeren, anders zou ze geen informatie krijgen. Met een beetje tegenzin ging ze mee naar de kamer van de man. Hij sloot de deur en trok zijn mantel uit. Er onder droeg hij niets, behalve schoenen, en zijn piemel was van indrukwekkende grootte. Mirusa begon al een beetje minder tegenzin te krijgen. Ze kleedde zich ook uit en Hassour floot tussen zijn tanden toen hij zag wat hij aan zijn pik mocht rijgen. Mirusa ging op bed zitten, op haar handen en knieën, terwijl Hassour haar kont bevochtigde met glijmiddel. Voorzichtig stak hij een vinger in haar kont en voelde haar kringspier en billen aanspannen. Hij vroeg haar om te ontspannen, er zou niets gebeuren als ze dat niet wilde. Ze ontspande een beetje en Hassour stak een tweede vinger in haar maagdelijke kontje. Voorzichtig bewoog hij ze op en neer en toen hij vond dat ze nat en ontspannen genoeg was, trok hij een speciaal condoom met extra glijmiddel om zijn harde lul en duwde met zijn eikel tegen de kringspier van Mirusa. Beetje bij beetje gleed zijn lul naar binnen, totdat hij er helemaal in zat. Hassour liet zijn pik even stilhouden terwijl de kont van Mirusa zich ontspande en aanpaste aan de 'indringer'. Na een paar seconden begon Hassour langzaam te stoten, steeds sneller en steeds harder. Mirusa greep het laken vast dat op het bed lag en kreunde bij elke stoot. Na een paar minuten hield Hassour het niet meer en gromde. Hij spoot zijn condoom vol en trok zijn pik terug. Hij rolde het condoom af en Mirusa draaide zich om en likte zijn eikel schoon. Nadat ze zich hadden aangekleed gingen ze aan een tafeltje zitten en Hassour bestelde twee drankjes. Hij vertelde haar alles wat ze wilde weten over de cultus en gaf haar een papier met een samenvatting van wat hij gezegd had voor Caius mee. Ze kuste hem op de wang, bedankte voor de nieuwe ervaring en het drankje en ging naar Balmora. Het Tovenaarsgilde was vlakbij, dus verspilde Mirusa geen tijd en liet zich transporteren naar Balmora. Ze ging naar het huis van Caius en gaf hem de aantekeningen, maar vertelde niet wat ze had moeten geven om er aan te komen. Tot haar verbazing mocht Mirusa de aantekeningen zelf houden en stuurde Caius haar naar het kamp van de Urshilaku, een van de kampen van de Aslanders. Gek genoeg bleven ze op dezelfde plaats wonen, ook al noemde iedereen de Aslanders nomaden. Caius vertelde ook dat de keizer geloofde dat Mirusa misschien de incarnatie van Nerevar zou kunnen zijn en gaf haar een vertaling van het pakje dat ze een tijd geleden aan hem had gegeven waardoor ze was opgenomen in de Orde van de Zwaarden. Ook gaf hij haar wat goud mee en het advies om eerst naar het fort te gaan om daar twee mensen te bezoeken voordat ze op reis ging. Die mensen hadden wat spullen voor haar opzij gelegd om haar te helpen bij de reis. Verbaasd nam Mirusa alles in ontvangst maar ging niet gelijk op weg. Ergens had ze gehoord dat Edwinna nog wat leuke dingen voor haar in petto had, als ze een missie voor haar zou doen dus liet ze zich transporteren naar Ald'ruhn. Hoofdstuk 11 Edwinna had inderdaad nog wat klussen voor haar. Eerst moest ze een boek gaan halen genaamd "Chimarvamidium". De Hoge Elf Sirilonwe in het Tovenaarsgilde in Vivec had een kopie in haar kist en die moest Mirusa gaan halen. Ze betaalde de tovenaar verantwoordelijk voor transport tussen de Gilden en een paar seconden later stond ze in Vivec. Ze liep op goed geluk een beetje rond en kwam na een tijdje zoeken in een kamer waar ze een Hoge Elf zag staan. In de rechterhoek van de kamer was een opslagruimte en Mirusa ging die binnen. Ze sloot de deur en kraakte het slot van de kist die op de grond stond. Ze vond twee boeken, het boek dat Edwinna zocht en een boek dat haar meer leerde over Verandering. Van Chimarvamidium leerde ze meer over het repareren van pantser, wapens en schilden. Ze legde het laatste boek terug en nam alleen het boek mee dat ze nodig had, maar eerst kraakte ze de sloten van de andere kisten die op wat planken stonden en vond een paar parels. In de zakken onder de planken zaten nog een paar andere bruikbare ingrediënten, die ze ook meenam. Zonder met de Hoge Elf te spreken ging ze terug naar Ald'ruhn en overhandigde het boek aan Edwinna. Edwinna vroeg Mirusa of ze wilde gaan kijken in het huis van een lid van het Gilde in Maar Gan, omdat er wat vreemde geluiden waren gehoord. Mirusa pakte de Slibloper naar Maar Gan en vroeg waar ze het huis kon vinden waar ze zijn moest. Het huis bevond zich tegen de muur van de stad. Seksgodin Nerevar Deel 03 Seksgodin Nerevar - deel 3 Hoofdstuk 15 In de bibliotheek van de Hal van Wijsheid was Mehra nergens te bekennen, dus Mirusa vroeg een andere medewerker waar ze haar dan kon vinden. De man verwees haar naar haar kamer, die vlakbij was. De deur zat op slot, dus Mirusa moest even wachten tot de wachter weg was en brak het slot open. Recht voor haar, bovenop de kledingkast van Mehra, lag een briefje aan Amaya, het codewoord dat Caius haar gegeven had. In de brief stond dat ze naar het Ministerie van Waarheid moest om daar wat te doen en ze had wat drankjes die voor Levitatie zorgden achtergelaten, mocht Amaya die spreuk niet kennen. Caius had haar al gewaarschuwd en in het briefje stond het ook: wees op je hoede en probeer zo ongezien mogelijk binnen te komen. Een vriendin van Mehra zou voor een sleutel zorgen voor de buitendeuren, de overige sleutels lagen binnen. Er werd ook gevraagd om twee papieren met de spreuk Goddelijke Interventie mee te nemen, als ontsnappingsplan. Dit betekende dat Mehra Milo gevangenzat in de zwevende gevangenis die door de Tempel het Ministerie van Waarheid werd genoemd en dat Mirusa haar moest komen bevrijden. Mirusa pakte het briefje en de drankjes die Mehra had achtergelaten mee en ging naar buiten. Ze dronk een drankje en zweefde omhoog. Aan de linkerkant van het zwevende stuk steen stond een vriendin van Mehra, een bewaker. "Ik zal wel zeggen dat je me hebt betoverd en daarna mijn sleutel hebt afgepakt. Hier, neem deze sleutel en wees voorzichtig: laat je niet pakken en dood niemand, anders heb je een groot probleem." Mirusa bedankte de vrouw, nam de sleutel aan en controleerde haar voorraad drankjes en spreuken die voor (gedeeltelijke) onzichtbaarheid konden zorgen. Ze liep, zoals de vrouw die haar de sleutel had gegeven had aangeraden, naar de achterste deur en opende hem. Zodra ze binnen stond, dronk ze een drankje om onzichtbaar te worden en sloop het Ministerie binnen, op zoek naar de cellen waar ook Mehra gevangen gehouden werd. De tocht naar de cellen was zenuwslopend, en even dreigde Mirusa zonder Onzichtbaarheid of Kameleon te komen, maar toen dacht ze aan de spullen die Caius haar had meegegeven. Het waren een broek en shirt die haar hielpen beter te kunnen sluipen en voor minder zichtbaarheid zorgden. Ze trok ze aan en activeerde hun magie. Voorzichtig sloop ze naar het hoogste gedeelte van het Ministerie en opende de deur die naar de cellen leidde. Nog steeds onzichtbaar dronk ze een drankje en zweefde over de onwetende bewakers heen naar de cellen. Op goed geluk kraakte ze het slot van de meest rechtse cel. Toevallig was dit de goede cel en Mirusa stond bij Mehra in de cel. Ze overhandigde haar een spreuk van Goddelijke Interventie en voordat ze haar amulet gebruikte, vertelde Mehra haar dat ze met de andere kapitein moest praten, de vrouw wier boot links in de haven van Ebonheart lag. Ze moest vragen of ze haar 'ging vissen', dan zou ze Mirusa naar de geheime tempel van Holamayan brengen, waar Mehra heen zou vluchten. Deze tempel was een veilige haven voor de Dissidente priesters, priesters die het niet eens waren met de doctrine van de tempel en op zoek waren gegaan naar de waarheid over het Tribunaal en alles wat daarmee samen hing. Mirusa gebruikte haar amulet en een paar tellen later stond ze voor de deur van de Imperiale Cultus in Ebonheart. Ze liep naar de dokken en praatte met de vrouw die haar naar Holamayan zou brengen. Voordat ze daarheen zouden gaan, nam de kapitein haar mee naar haar kajuit; de vrouw zei dat ze eerst een gunst wilde voordat ze de vriendin en bevrijder van Mehra zou meenemen. Op deze manier zou ze haar kunnen vertrouwen. De kapitein vroeg of Mirusa zich wilde uitkleden. Zonder morren deed Mirusa al haar pantser af en trok haar onderkleren uit. Naakt ging ze op het bed van de kapitein liggen. De oudere vrouw kleedde zich ook uit en ging bovenop Mirusa liggen, met haar behaarde en gerimpelde poesje vlak boven haar gezicht. "Doe je best, dan doe ik dat ook." Met deze woorden stortte de vrouw zich op het kutje van Mirusa. Ze tilde haar hoofd op en likte het poesje van de vrouw. In standje 69 likten de twee vrouwen elkaar naar een hoogtepunt. De kapitein bedankte haar en zei dat ze Mirusa nu naar Holamayan zou brengen. Mirusa bleef op het bed liggen en rustte uit; het sluipen door het Ministerie van Waarheid was een inspannende bezigheid geweest en Mirusa had dringend slaap nodig. Toen ze een paar uur later wakker werd voelde ze zich slimmer, behendiger en voelde dat haar geluk was toegenomen. De boot was al een tijdje aangemeerd aan het dok van de geheime tempel, maar de kapitein had Mirusa laten slapen. Ze ging van boord en praatte met een andere vrouw, die haar terug kon brengen naar Ebonheart. Voordat ze door Mirusa bevrijd was, had Mehra verteld dat de geheime tempel alleen open was rond 6 uur 's ochtends en 6 uur 's avonds. Mirusa wachtte voor de ingang van de tempel tot het 6 uur was en sprong op toen de enorme stenen overkapping die voor de ingang zat omhoog schoof en de deur vrijgaf. Mirusa ging naar binnen. Hoofdstuk 16 Binnenin praatte ze met een vrouw die in een ruimte vol altaren stond en hoorde dat Mehra met de leider van de Dissidente Priesters, Gilvas Barelo, aan het praten was. Mirusa zocht hen op en praatte uitvoerig met Barelo over de Tempel, Nerevar en de Cultus, Dagoth Ur en het Zesde Huis. Hij gaf haar een berg aan informatie en een hoop boeken en pamfletten met samenvattingen van alles wat de Dissidente priesters hadden verzameld. Met deze informatie moest Mirusa terug naar de Wijze Vrouw van de Urshilaku. In plaats van de boot te nemen gebruikte ze haar amulet van Goddelijke Interventie en kwam uit in Sadrith Mora. Van daaruit nam ze de boot naar Dagon Fel en verder naar Khuul. Na een lange wandeling en een stukje vliegen over de heuvels kwam ze aan in het kamp van de Urshilaku en zocht de Wijze Vrouw op. Mirusa vertelde van de Verloren profetieën en alles wat ze had gehoord omtrent de Nerevarine, Dagoth Ur en het Zesde Huis. De Wijze vrouw verzocht haar om haar tent te verlaten en haar te laten nadenken totdat de maan aan de hemel zou staan. Daarop besloot Mirusa om naar de dichtbij gelegen Daedrische ruïne te gaan, misschien viel daar nog wat te halen. Nadat Mirusa de ruïne had uitgekamd en maar net een gevecht met twee Dremora had overleefd, ging ze terug naar de Wijze vrouw van de Urshilaku. Ze had goed nagedacht en vertelde Mirusa dat ze de eerste twee proeven - ze was geboren op een onbekende dag uit onbekende ouders en ze had de vloek van het vlees (corprus) overleefd - met glans had doorstaan, mocht ze nu de derde van de zeven proeven gaan uitvoeren om te bewijzen dat ze inderdaad de reïncarnatie van heer Nerevar was. Omdat de Wijze vrouw haar niet mocht of kon vertellen over de derde proef, werd Mirusa naar de leider van het kamp doorgestuurd. Hij vertelde haar dat ze naar de dichtstbijzijnde Donkere Elf-basis genaamd Kogoruhn moest gaan en daar drie dingen moest ophalen en die naar hem brengen, om zich te bewijzen als krijgen. Ze moest een stukje afscheiding van een met corprus geïnfecteerd monster, een beker van het huis Dagoth en een betoverd schild meenemen uit Kogoruhn. Kogoruhn was niet zo ver lopen vanaf het kamp en een paar minuten later stond Mirusa aan de voet van het immense gebouw. Via de grote trap ging ze omhoog en ging eerst één van de kleine gebouwtjes binnen die op het plein stonden. Binnenin vond Mirusa Mindere Dagoths, onderdanen van Dagoth Ur. Ze moest eerst zijn toverkunsten ontwijken die hij in de vorm van gif en bliksem op haar afstuurde, voordat ze hem kon neerschieten met een paar goed gemikte schoten. Het gevecht duurde lang en de mindere Dagoth had alleen een vreemd magisch amulet bij zich. In de andere gebouwen van Kogoruhn huisden twee andere mindere Dagoths: in het tweede gebouwtje zat, net als de eerste een Verheven Slaper en in het derde gebouw trof Mirusa een Asgeest aan. Deze laatste was minder sterk dan de Verheven Slapers, maar nog steeds geen makkelijk gevecht. Ook zij hadden hetzelfde amulet bij zich als de eerste mindere Dagoth. In het derde gebouw zag ze de beker van Huis Dagoth. "Als ik weer terug in het kamp ben moet ik toch maar eens proberen wat die dingen doen," dacht Mirusa bij zichzelf. Ze ging het hoofdgebouw in. Binnenin trof ze een paar Asslaven, maar geen heftige tegenstand. De Asslaven schoten gemeen sterke bliksemstralen naar haar, maar konden door één pijl gedood worden, dus het enige dat Mirusa hoefde te doen, was hun bliksem te ontwijken en daarna een pijl door hun hoofd heen te jagen. Ze ging de trap af naar de volgende verdieping. Hier werd de tegenstand al wat meer: nog meer Asslaven en af en toe een Asgeest en een paar Vuurelementen. In het hele gebouw, of althans het gedeelte dat ze tot nu toe had onderzocht, had Mirusa verdacht weinig bonussen gevonden. Nadat ze deze verdieping had schoongeveegd ging ze verder omlaag. Daar trof ze, in plaats van een soort ringvormige gang om alle kamers heen een rechtdoorgaande gang die uitkwam op een grotere hal met twee deuren. Op goed geluk koos Mirusa de deur recht voor haar. Nadat ze nog een Vuurelement had neergeschoten en zijn Vuurzout had meegenomen, liep ze door. Ze kwam bij een trap uit die naar beneden liep en ging verder, nadat ze het slot gekraakt had. Op deze verdieping trof ze een soort riolering aan, een beetje zoals in Vivec. Hier liepen alleen een Corprusloper en een Asslaaf en Mirusa had geen moeite met ze: van een afstand schoot ze hen neer met haar boog. Ze ging een bruggetje over en nam wat afscheiding mee van de Corprusloper, die had ze nodig voor Sul-Matuul. Nadat ze een tijdje had rondgelopen door de gangen kwam ze uit bij een uitgehakt gangetje dat naar een deur leidde. Ze ging de deur door en stond in een grot, die een beetje leek op de basis van het Zesde Huis waar ze eerder was geweest, Ilunibi. Ze schoot en sloeg nog een Vuurelement neer en sloeg rechtsaf een gang in. Ze kwam voor een deur te staan en opende die. Achter deze deur zag ze een Asgeest. Ze ontweek zijn tovenarijen en schoot hem neer. Ook hij had weer zo'n amulet bij zich. Voor zich zag ze een schild liggen glimmen. Ze nam het mee en merkte dat dit het schild was dat Sul-Matuul haar had gevraagd mee te brengen. Mirusa had nu alles wat ze moest halen voor het eerste deel van de Derde proef. Ze heelde zichzelf en repareerde haar pantser en wapens en liep naar buiten. Buiten was een stofstorm opgestoken en Mirusa zag bijna niets. Via haar kaart vond ze de weg terug naar het kamp en liep naar de tent van de leider. Ze wilde hem de spullen geven, maar ze mocht ze houden. Sul-Matuul gaf haar het tweede deel van de test, in de vorm van een raadsel: "Het oog van de naald ligt in de tanden van de wind; de mond van de grot ligt in de huid van de parel; de droom is de deur en de ster is de sleutel. Dit is de test van Wijsheid, zoals je hiervoor de test van de Krijger hebt ondergaan. Vraag aan de mensen in het kamp of zij je kunnen helpen." Mirusa had geen idee waar hij het over had, dus volgde ze zijn raad op en ging aan de andere kampbewoners vragen wat hij bedoelde. Ze ging eerst naar de Wijze vrouw. Zij zei dat "de ster is de sleutel" misschien refereerde aan de ster van Azura, die alleen zichtbaar is tijdens zonsopgang en -ondergang, ongeveer tussen 6 en 8 uur. Van andere Aslanders kreeg ze te horen dat het oog van de naald zou kunnen refereren aan een hoge rots aan het begin van de Vallei van de wind, een van de twee valleien aan de noordoostelijke kant van de Rode Berg. De huid van de parel zou een stuk witte steen op de top van de rots kunnen zijn. De tanden van de wind zouden de tanden van Airan kunnen zijn, twee hoge rotspieken die het begin van de Vallei van de wind aangeven. Op haar kaart kruiste iemand de Daedrische ruïne van Zergonipal aan en vertelde haar dat het daar vlakbij was. Dit was al een stuk duidelijker en Mirusa ging op pad. De noordoostkant van de Rode Berg was een eindje lopen, maar Mirusa vond al gauw twee parallel aan elkaar lopende valleien. Een daarvan was gemarkeerd door twee hoge rotsen, dus dat moest de Vallei van de wind zijn. Ze vond een grot in de vallei, maar de deur was dicht. Mirusa wachtte tot het ongeveer tussen 6 en 8 moest zijn. Toen ze de ster van Azura zag, ging ze naar binnen. In de handen van een standbeeld lag een magische ring, de Één-clan-onder-de-Maan-en-Ster, het bewijs dat de drager ervan de reïncarnatie van Nerevar was. Nadat ze de ring pakte verscheen er een geest. De vrouw vertelde haar dat zij Azura was en dat ze niet bang moest zijn. "Vele helden voor jou hebben het pad van de Nerevarine bewandeld, maar hebben gefaald. Hopelijk lukt het jou wel. Voordat ik je dit geschenk geef, vraag ik eerst een offer van je." "Alles wat u maar wenst, vrouwe," antwoordde Mirusa. "Kleed je uit en laat me je bekijken. Ik wil de tekenen van de Corprus die je hebt overwonnen met eigen ogen zien." Mirusa kleedde zich uit en Azura bekeek haar van alle kanten. Plotseling voelde Mirusa iets tussen haar benen en het ging bij haar naar binnen. "Fascinerend," was het enige dat Azura zei en ging verder met haar interne onderzoek. Mirusa zag niet wat de godin deed, maar kreeg het warm en haar poesje begon nat te worden. Plotseling voelde ze een steek in haar onderbuik en direct daarna overspoelde een golf van genot haar hele lichaam. Mirusa zakte door haar knieën en viel op de grond, waar ze lag te schokken van het orgasme dat Azura bij haar had veroorzaakt. Nadat Mirusa weer kon staan trok ze haar pantser aan. Azura richtte het woord weer tot haar en zei: "Je bent inderdaad genezen van Corprus en je lichaam heeft vreemde veranderingen ondergaan. Dit is onomstotelijk bewijs dat jij de reïncarnatie van Nerevar bent. Daarom geef ik je dit geschenk," en ze gaf Mirusa de Maan-en-Ster, hét bewijs dat de drager van deze ring de Nerevarine is," zullen de mensen je herkennen als Nerevarine. Ga, mijn kind. Mogen de goden met je zijn." Hierna verdween de vrouw, Mirusa in verwarring achterlatend, maar met het bewijs dat zij Nerevar was, of zou worden, om haar vinger. Mirusa keek om zich heen en zag her en der nog meer geesten in de grot. Een voor een sprak ze hen aan en van ieder van hen kreeg ze een geschenk, het ene geschenk meer waard dan het andere. De mensen die de geesten ooit waren, hadden net als Mirusa geprobeerd om Nerevarine te worden, maar hadden gefaald. Mirusa liet een paar dingen die ze niet kon gebruiken achter in de grot en keerde, beladen met geschenken en andere dure vondsten, terug naar het kamp. Ze ging naar de tent van Sul-Matuul en hij feliciteerde haar met deze grote overwinning en prees haar als de nieuwe Heer (of in dit geval Vrouwe) Nerevar en zei dat ze de Derde proef met glans had voltooid. Ook gaf hij haar het geschenk dat onomstotelijk bewees dat de Urshilaku haar als Nerevarine vereerden. De Vierde en Vijfde proef zouden makkelijker zijn. Voordat ze terug ging naar de bewoonde wereld, sprak ze uitgebreid met Sul-Matuul en de Wijze vrouw en zij gaven Mirusa uitgebreid uitleg over de volgende proeven en de locaties waar ze die kon vinden. Hoofdstuk 17 Voor de Vierde en Vijfde proef moest ze de overige Aslander-clans en de grote Huizen ervan overtuigen dat zij hun Nerevarine dan wel Hortator (oorlogsleider) was. Om dit voor elkaar te krijgen moest ze langs elk kamp van de Aslanders en langs alle raadslieden van de grote Huizen gaan om hen te overtuigen. Sul-Matuul gaf haar de locaties van de Aslander-kampen, maar Mirusa had die al op haar kaart staan. Eerst zou ze langs de grote Huizen, Hlaalu, Redoran en Telvanni gaan om hun raadsmensen te overtuigen dat zij tot hun Hortator of Oorlogsleider zou moeten worden benoemd. Vanuit het kamp van de Urshilaku gebruikte Mirusa haar amulet van Almsivi Interventie om in Ald'ruhn te komen. Dit Huis was het eenvoudigst om in één keer te doen, omdat alle raadsmensen in hetzelfde gebouw hun woningen hadden. Vanaf de tempel was het maar een klein stukje lopen. Mirusa ging het enorme gebouw, dat naar het scheen vroeger het exoskelet van een gigantische Modderkrab was geweest. Binnenin zag ze langs de rand van het gebouw de deuren die naar de huizen van de raadsmensen van Huis Redoran leidden. Ze ging het eerste gebouw binnen. Na wat rondvragen werd ze naar achteren verwezen, waar Bolvyn Venim zijn kamers had. Hij wilde haar niet tot Hortator benoemen, niet zolang hij de scepter zwaaide over Huis Redoran. Teleurgesteld ging Mirusa naar het volgende huis. Dit was echter niet een huis van een van de raadsmensen maar een hal van de Morag Tong, een organisatie van huurmoordenaars die onder de wet opereerden en door iedereen die genoeg geld had een moord uitvoerden. In tegenstelling tot de Duistere Broederschap werkten zij volgens strikte regels. Voordat Mirusa lid kon worden, moest ze eerst de huidige Grootmeester, Eno Hlaalu, vinden ergens in Vivec. Alleen hij kon nieuwe leden aannemen. Mirusa schreef het op en ging naar het volgende gebouw. Miner Arobar wist niet zeker of hij Mirusa wel kon geloven en zou met zijn collega's overleggen. Hetzelfde was het geval bij Brara Morvayn en Garisa Llethri. Pas bij Athyn Sarethi kreeg ze een andere reactie: zijn zoon was gevangengenomen door Bolvyn Venim. Voordat Sareti Mirusa tot Hortator zou benoemen, moest ze eerst zijn zoon bevrijden. Sarethi waarschuwde haar om Bolvyn Venim zelf niet te vermoorden, omdat anders de andere raadsmensen dan kwaad zouden worden en haar zeker niet tot Hortator zouden benoemen. Voordat Mirusa naar het huis van Venim terugging, ging ze eerst naar Hlaren Ramoran, maar ook hij wist niet zeker of Mirusa wel geschikt was om Hortator te worden. Mirusa ging terug naar het huis van Bolvyn Venim. In de rechtervleugel van het gebouw zag ze een briefje op een bank liggen met een sleutel erop. Op het briefje stond een aanwijzing voor bewakers om hun 'speciale gast' goed te bewaken en dat hij achter het wandkleed gevangen zat. Er was maar één bewaker aanwezig in de ruimte en Mirusa liep op hem af. Ze fluisterde wat in zijn oor en hij keek haar met grote ogen aan. Ze gaf hem een knipoog en de bewaker snelde weg. Mirusa lachte hardop toen de bewaker was weggerend. Ze had hem verteld dat zijn vrouwelijke collega in een slaapkamer achterin het huis op hem lag te wachten, naakt op een bed liggend. Snel pakte ze de sleutel en opende de deur achter het wandkleed. Een jonge man, gekleed in slechts een oude broek en schoenen, stond in de kamer. Ze sprak hem aan en hij volgde haar. In de ontvangsthal had Mirusa het minder makkelijk: zodra de bewakers daar zagen dat ze hun gevangene had bevrijd, vielen ze haar aan. Mirusa kon de zoon van Athyn Sarethi nog net toeroepen dat hij moest wachten bij de deur en zich gedeisd moest houden, terwijl ze het gevecht aanging met de zwaarbewapende en zwaargepantserde bewakers. Voordat de twee bewakers bij haar waren, had ze een spreuk over zichzelf uitgesproken die haar pantser wat sterker maakte. Ook had ze een spreuk klaar die de bewakers allebei zou verbranden, maar niet volledig. Met haar spreuk, zwaard en schild in de aanslag zag ze de twee bewakers op haar af rennen. De vrouw was als eerste bij haar. Mirusa ving de eerste klap op met haar schild en sloeg de vrouw, maar haar pantser was sterk en ze had er nauwelijks last van. Het enige dat ze niet droeg, was een helm, dus Mirusa probeerde haar slagen vooral hoog te richten. Met enig geluk ontweek ze de volgende slag, maar de vrouw raakte Mirusa direct daarna vol op haar borst. Het zwaard drong een stukje in haar pantser en stootte haar een paar stappen achteruit. De andere bewaker kon er niet langs en bleef achter de vrouw wachten totdat hij mocht vechten. Seksgodin Nerevar Deel 04 Hoofdstuk 23 Eerst sprak Mirusa met de rechterhand van de leider van de Tempel, Danso Indules. Zij gaf aanwijzingen hoe ze de leider van de Tempel kon bereiken: de man in kwestie was nogal gesteld op zijn privacy, dus Mirusa kon de Tempelwachters maar beter vermijden en een achteringang gaan zoeken, zodat ze de leider toch kon bereiken. Mirusa was eigenwijs en ging de tempel in door de hoofdingang, maar zag direct dat de deur naar het kantoor van de leider van de Tempel op slot was en dat er een Wachter in de goedverlichte ruimte stond. Mirusa moest op zoek naar een andere ingang. Die vond ze aan de zijkant van de tempel. Ze kraakte het slot en ging naar binnen. Daar sprak ze met de leider, Tholer Saryoni. Hij gaf haar twee sleutels: een van zijn kamer en een van de tempel zelf, de ruimte waar Vivec woonde. Met deze sleutels verliet Mirusa de kamer van de leider en ging de trappen op naar de kamer van Vivec. Met de sleutel deed ze de deur open en voor haar stond, of beter gezegd: zweefde de god Vivec. Zeer beleefd en onder de indruk sprak Mirusa hem aan. Vivec kwam direct ter zake en ging uitvoerig in op Dagoth Ur, zijn plannen en hoe hem te verslaan. Mirusa kreeg van elk verhaal een uitgebreide versie mee op papier om alle details in zich op te nemen. Voordat Vivec overging op de details, moest Mirusa een eed zweren. Met enige twijfel zwoer ze de eed en Vivec gaf haar een zeer waardevolle en magische pantserhandschoen, Wraithguard genaamd. Met deze handschoen kon Mirusa de twee magische wapens dragen om het hart van Lorkhan te vernietigen, het apparaat dat Dagoth Ur zijn kracht gaf. Het plan om Dagoth Ur te verslaan bestond uit de volgende vijf onderdelen: • een serie agressieve aanvallen binnen het Spookhek, het gebied rond de krater van de Rode Berg omheind door een magisch hek om alle met corprus geïnfecteerde monsters bij elkaar te houden. • een serie agressieve aanvallen om alle aan Dagoth Ur gelieerde vampiers en ander gespuis uit te roeien om waardevolle magische voorwerpen terug te vinden en om Dagoth Ur te verzwakken • een aanval op Vemynal en op Dagoth Vemyn om de hamer Sunder terug te krijgen • een aanval op Odrosal en op Dagoth Odros om het mes Keening terug te krijgen • een aanval op Dagoth Ur met Wraithguard, Sunder en Keening om de connectie tussen het hart van Lorkhan en Dagoth Ur te vernietigen en Dagoth Ur zelf te verslaan Met deze woorden, papieren met onschatbare informatie, goede raad en een zeer waardevol voorwerp bij zich verliet Mirusa de stad en de god Vivec. Ze had nu de Vierde en Vijfde proef voltooid: alle vier de stammen van de Aslanders en de drie grote Huizen noemden haar hun Nerevarine dan wel Hortator. Via Ebbenhart, Hla Oad en Gnaar Mok kwam Mirusa in Khuul aan. Van daaruit was het niet ver meer naar het kamp van de Urshilaku. Aangekomen in het kamp ging Mirusa naar Nibani Maesa, de Wijze vrouw van de Urshilaku, maar zij had niets bijzonders meer te melden. Ze omhelsde Mirusa, kuste haar op de mond en wenste haar veel geluk; Mirusa moest nu de laatste gevechten alleen aangaan. Hoofdstuk 24 Eerste bestemming was het Spookhek en het gebied dat daardoor werd afgeschermd. Vanuit Ald-ruhn was dit het makkelijkst te bereiken. Na een wandeling door het kale, verlaten en door stofstormen geteisterde gebied rond Ald-ruhn, kwam Mirusa bij de ingang van het Spookhek: de Spookpoort. Aan weerszijden van de ingang waren tempels. Mirusa ging naar binnen en praatte met iedereen. Niet iedereen gaf haar nuttige informatie, maar ze kreeg wel een oude kaart met daarop de locaties van de belangrijkste ruïnes. Ook ontmoette ze een oude legionair die haar een oude munt gaf en haar daarbij een nieuwe kracht leerde: Het geluk van de Keizer. Bij verdere navraag had nog nooit iemand van de man gehoord. Voor de laatste keer controleerde Mirusa haar uitrusting. Ze had alles wat ze nodig had en ging naar buiten, de poort door, op weg naar Dagoth Ur en zijn onderdanen. Voor haar rees een berg op en Mirusa had moeite om boven te komen. Her en der liepen corprus-monsters en Daedra rond, maar ze waren traag of ver weg en vormden geen echte bedreiging, daar zorgde Mirusa's boog wel voor. Na een moeizame wandeling door het heuvelachtige landschap waar continu stofstormen waaiden kwam Mirusa bij een Dwergenruïne. De kaart die ze had gekregen was oud en zeer onnauwkeurig, maar van Vivec had ze gehoord dat in elk gebouw een mindere Dagoth huisde die een krachtig magisch voorwerp bezat dat haar goed van pas zou kunnen komen voor het eindgevecht met Dagoth Ur. Daarnaast gaf elke mindere Dagoth kracht aan Dagoth Ur en elke gedode mindere Dagoth kon Dagoth Ur geen kracht meer geven en daardoor werd hij zwakker. De eerste ruïne die ze tegenkwam heette Endusal en was de schuilplaats van Dagoth Endus. De ruïne was maar klein en Mirusa ondervond weinig hinder. De mindere Dagoth was niet al te moeilijk te verslaan en Mirusa nam zijn amulet mee, zijn magie zou haar nog van pas kunnen komen. Daarna ging Mirusa weer naar buiten waar nog steeds een stofstorm woedde en haar het zicht ontnam en het lopen bemoeilijkte. Na een lange en moeizame tocht naar het noordoostelijke punt van het Spookhek kwam Mirusa aan bij Tureynulal, de basis van Dagoth Tureynul. Ook hier waren de vijanden niet bijzonder sterk of talrijk en de Dagoth bevond zich in de grootste kamer, bijna gelijk na de ingang en was niet heel erg sterk. Ook hij had een magisch amulet bij zich en ook dat nam Mirusa mee. De ruïne die ze daarna aandeed was een stuk groter en werd door meer wezens bevolkt en Mirusa had aanzienlijk meer moeite om hier de mindere Dagoth te vinden en te verslaan. Nog steeds had Mirusa geen hamer of mes gevonden dat ook maar enigszins leek op een bijzonder duur en magisch voorwerp, dus wist ze dat ze nog lang niet klaar was. Nadat ze ook deze ruïne had uitgekamd en alles meegenomen wat van waarde was en achtergelaten wat dat niet was en nadat alle monsters waren gedood, ging ze weer naar buiten. De storm was gaan liggen en Mirusa liep opgewekt verder. Helaas voor haar was de storm maar voor even gaan liggen en al snel werd het lopen haar weer bemoeilijkt door harde wind en door de rondvliegende stofdeeltjes zag ze bijna niets. Mirusa ploeterde door het kale troosteloze landschap, op weg naar de Rode Berg in het midden van het Spookhek, waar de ruïne van Dagoth Vemyn stond die Sunder bij zich hield. Na de moeizame tocht glipte Mirusa de Dwergen Training Academie binnen. In de eerste kamer was niemand, dus Mirusa ging liggen en sloot haar ogen en viel in slaap. Een paar uur later werd ze wakker. Ze had zonder onderbrekingen kunnen slapen, al had ze wel over Dagoth Ur gedroomd: in haar slaap had hij tegen haar gepraat en haar verteld dat ze hem zo snel mogelijk moest komen opzoeken. Hij voelde dat ze dicht bij hem in de buurt was en smeekte haar bijna om samen met hem de kracht van de artefacten te gebruiken om zo onsterfelijk te worden. Mirusa schrok wakker en keek om zich heen. Niets te zien. Ze gaapte en rekte zich uit. Toen ze weer een beetje wakker was stond ze op. Ze klopte het stof van haar pantser en rekte zich nog een keer uit. Ze voelde zich een stuk sterker en slimmer dan toen ze ging slapen, al had haar droom over Dagoth Ur haar verontrust. Mirusa liep Vemynal in, op zoek naar de magische hamer Sunder. Uiteraard stuitte ze op zware tegenstand en ze had alles nodig wat ze bij zich had om haar tegenstanders te verslaan. Door slim gebruik te maken van openstaande deuren en hoeken in gangen als een soort schild, kon ze haar tegenstanders hun magie laten opmaken zonder dat ze werd geraakt. Met haar boog veranderde ze haar vijanden in speldenkussens en bracht hen de genadeklap toe met haar zwaard. Nadat ze de bovenste verdiepingen van de ruïne had onderzocht maar niets had gevonden, ging Mirusa steeds dieper de ruïne in. In de onderste, centrale kamer vond ze Dagoth Vemyn. Gelukkig was hij alleen en had Mirusa genoeg ruimte om zijn magische aanvallen te ontwijken, anders had ze het misschien niet overleefd. Ze doodde de mindere Dagoth en vond eindelijk iets dat de helse tocht door het onherbergzame gebied binnen in het Spookhek de moeite waard maakte: de magische hamer Sunder. Ze probeerde hem op te pakken maar zodra haar vingertoppen het metaal aanraakten, schoot een onvoorstelbare pijn door haar arm. Doodsbang sprong Mirusa twee meter achteruit en hield haar bijzonder pijnlijke arm vast. Toen ze weer helder kon nadenken, bedacht Mirusa dat stervelingen de artefacten Keening en Sunder niet zonder meer konden aanraken. Als ze het toch zouden proberen, zouden ze elke seconde helse pijnen voelen, die hen zouden verwonden tot de dood er op zou volgen. Aldus Vivec. Mirusa kon zich wel voor haar hoofd slaan: daarom had ze Wraithguard bij zich! Snel trok ze de handschoen aan en pakte de hamer op. Geen centje pijn. Voorzichtig borg Mirusa de hamer op, zodat hij haar geen last meer zou bezorgen totdat ze hem nodig had om Dagoth Ur te verslaan. Voordat ze door ging, rustte ze even uit om op krachten te komen na het zware gevecht met Dagoth Vemyn en de helse pijn in haar arm van daarnet een beetje te vergeten. Toen ze weer was uitgerust ging ze terug naar buiten, dit keer met Sunder bij zich. Hoofdstuk 25 De volgende halte was Odrosal, bewaarplaats van Keening. Mirusa negeerde de stofstormen om haar heen, ze had nu een stuk duidelijker haar einddoel voor ogen: Dagoth Ur verslaan, koste wat kost. Ze had nu twee van de drie dingen bij zich die ze nodig had om Dagoth Ur voor eens en voor altijd van de krachten van het hart van Lorkhan te scheiden om zo zijn macht ongedaan te maken, ook al zou dit ook de dood van het Tribunaal kunnen betekenen. Mirusa geloofde toch niet zo in de goden, ook al had ze Vivec in levende lijve ontmoet. Het maakte Mirusa niet zoveel uit als Vivec, Almalexia en Sotha Sil weer mens zouden worden. Vastberaden liep ze verder, alle tegenstand zonder blikken of blozen uit de weg ruimend met haar zwaard. Op haar kaart was Odrosal al aangekruist, dus Mirusa hoefde alleen maar goed op de weg te letten terwijl ze door het desolate landschap liep. Een paar uur later kwam ze bij de ingang van Odrosal aan. Mirusa opende de bolvormige deuren en stapte naar binnen. Voordat ze het gevecht met de laatste mindere Dagoth aanging controleerde ze haar uitrusting. Ze repareerde wat beschadigd was en telde haar drankjes en spreuken. Alles leek te kloppen en Mirusa liep de trap af, Odrosal in. Voorzichtig sloop Mirusa door de gangen, haar boog voor zich uit houdend met een pijl op de pees, klaar om alles neer te schieten dat bewoog. De laatste ruïne voor die van Dagoth Ur was klein en ze had Dagoth Odros al snel gevonden. Veel tegenstand was ze niet tegengekomen. De laatste mindere Dagoth bood daarentegen tegenstand genoeg en Mirusa had haar handen vol om zijn magische aanvallen te ontwijken en tegelijkertijd een nieuwe pijl op haar boog te leggen, de pees aan te spannen, te richten en de pijl af te schieten en te hopen dat hij doel zou treffen. Na een paar gemiste schoten besloot ze om achteruit lopend om de mindere Dagoth heen te draaien en om hem zo zijn magische krachten te laten gebruiken totdat hij geen magie meer kon gebruiken. Mirusa trok haar zwaard en liep rondjes om Dagoth Odros, die haar bleef bestoken met magische aanvallen. Toen hij geen magie meer in zich had snelde Mirusa op hem af, haar zwaard boven haar hoofd geheven. De mindere Dagoth balde zijn vuisten, klaar om terug te vechten. Mirusa liet haar zwaard neerkomen toen ze dichtbij genoeg was. Ze sneed diep in de schouder van de mindere Dagoth en zwart bloed stroomde uit de gapende wond. Het monster stootte een laag gebrul uit en zwaaide woest met zijn armen heen en weer en Mirusa had al haar reflexen nodig om ze te ontwijken. Ze hield haar schild omhoog en Dagoth Odros beukte met volle kracht tegen haar schild. Door de hevige klap schoof Mirusa een paar centimeter achteruit en tegelijkertijd hoorde ze botten kraken. De Dagoth greep zijn hand vast en schreeuwde nog harder. Met zijn bruikbare hand probeerde hij Mirusa te raken, maar hij had teveel pijn om zich te kunnen concentreren en Mirusa maakte daar handig gebruik van door de klappen te ontwijken en hem op zijn pijnlijke hand en schouder te raken, waardoor het monster alleen maar er werd en meer pijn leed. De open wond aan zijn schouder had de Dagoth uitgeput, want na een paar minuten viel hij op zijn knieën en hij zette zijn niet-gewonde hand op de grond en hijgde. Op dit moment had Mirusa gewacht. Ze zwaaide met haar zwaard en stak het diep in de hals van Dagoth Odros. De punt van haar zwaard drong tot halverwege de kling in het vlees van de mindere Dagoth. Bloed gutste uit de wond en de Dagoth viel dood neer. Mirusa wankelde naar de dichtstbijzijnde muur en liet zich op de grond zakken. Ze was behoorlijk uitgeput door het gevecht. Nadat ze even had gezeten, stond ze weer op en onderzocht het lichaam van de dode Dagoth die vlak voor haar op de grond lag. Ze nam een sleutel mee die ze op zijn lichaam vond. Met deze sleutel opende ze de deur aan de andere kant van de ruimte waar ze net gevochten had. In deze ruimte stond in het midden een grote kist. Mirusa opende de kist en zag er een glimmend mes in liggen. Ze wilde het mes pakken, maar bedacht zich net op tijd dat dit Keening moest zijn en dat ze die niet zo maar kon oppakken. Uit haar bagage pakte ze Wraithguard, die ze om haar rechterpols liet glijden. Ze voelde hoe de magie haar omgaf en beschermde. Ze pakte Keening uit de kist en stopte hem weg. Daarna trok ze Wraithguard weer uit en stopte hem bij haar spullen. Voordat ze Dagoth Ur ging verslaan, gebruikte ze haar amulet van Almsivi Interventie om naar Ald-ruhn terug te gaan, ze had nieuwe voorraden nodig, Dagoth Ur zou allesbehalve makkelijk te verslaan zijn. Hoofdstuk 26 Een paar tellen later stond Mirusa weer in Ald-ruhn. Ze nam de Slibloper naar Balmora en liep naar haar kisten met voorraden. Ze stalde haar alchemie-apparaten voor zich en begon te experimenteren met diverse kruiden, planten, dierlijke producten, mineralen en edelstenen en andere ingrediënten. Al gauw had ze diverse flessen gevuld met helende drankjes, deze zou ze hard nodig hebben om het gevecht met Dagoth Ur te kunnen overleven. Ze nam de drankjes niet mee, maar borg ze samen met de apparaten en ingrediënten op in kisten. Alle spullen die ze voorlopig niet nodig had borg ze op in kisten die her en der op het plein verspreid stonden. Mirusa was klaar met drankjes maken en rechtte haar rug. Ze keek recht in de zon en hield haar hand voor haar ogen om niet verblind te worden. Ze dacht na. "Wil ik dit eigenlijk wel? Ben ik sterk genoeg om Dagoth Ur te gaan verslaan? Ben ik überhaupt wel klaar om het laatste gevecht aan te gaan en de redder van Morrowind te worden of ben ik nog steeds maar een onzeker meisje dat niet weet wat ze wil? Al die vragen!" Mirusa liep naar de dichtstbijzijnde winkel en ging op de trap zitten die naar de winkel leidde. Plotseling herinnerde dat ze nog wat dingetjes kon gaan doen voor de gilden en het huis waar ze bij hoorde. "Verrot, da's waar ook! Ik kan net zo lang wachten als ik wil! Dagoth Ur loopt niet weg en Vivec kan best nog wat langer wachten, hij is toch onsterfelijk. Eens kijken, wat kan ik allemaal gaan doen?" Mirusa keek in haar boekje, waar ze belangrijke dingen in opschreef. Ze bladerde wat en kwam tot de volgende dingen: • Suiker-lippen Habasi zou waarschijnlijk een nieuwe opdracht voor haar hebben, daar had ze de vorige keer niet om gevraagd. • Edwinna zou misschien wel een klus voor haar hebben, ook daar had ze de laatste keer dat ze daar was niet om gevraagd. • had ze dat boek al aan de Gildenmeesteres van het Vechtersgilde in Balmora gegeven? Drie zaken die ze nog kon gaan doen. Daarnaast waren er in de andere grote steden ook Gilden, met daarin Gildenmeesters die haar nog meer opdrachten konden geven. Mirusa dacht er even over na, maar haar hoofd begon te draaien van alle mogelijkheden die ze had. "Laat ik het voorlopig bij Balmora houden," dacht ze bij zichzelf. Ze liep naar het krat waar ze haar boeken en belangrijke papieren in bewaarde. Het codeboek lag er nog steeds in en ze haalde het er uit. Nadat ze wat papieren in het krat had gelegd ging Mirusa naar het Vechtersgilde. Eydis, de Meesteres, begroette haar hartelijk en bedankte haar voor het boek, ook al had het misschien wat lang geduurd. Ze kreeg een promotie en een nieuwe opdracht: dit keer moest Mirusa geld gaan halen van Helviane, de eigenares van een club in Suran. Dit geld zou ze verschuldigd zijn aan een lid van het Vechtersgilde die daar vlakbij woonde, maar tot dusver had ze geweigerd te betalen. Mirusa aanvaardde de opdracht en ging naar buiten. Met de Slibloper kwam ze in Suran. De club waar Helviane de eigenares van was, was niet moeilijk te vinden: rode lampen brandden bij de ingang en er hing een groot bord met de mededeling dat er in deze club elke avond vrouwen zouden dansen. Mirusa trok een wenkbrauw op en ging naar binnen. Binnenin zag ze een Kazjiet en een Breton met ontbloot bovenlijf achter de bar staan. De laatste sprak ze aan en dit bleek Helviane te zijn, de eigenares. Op een podium aan de andere kant van de club waren drie naakte vrouwen aan het dansen. Aan diverse tafels zaten mannen stevig te drinken of hun roes uit te slapen. Niemand leek aandacht te besteden aan de danseressen. Mirusa sprak Helviane aan en begon gelijk over het geld wat ze verschuldigd zou zijn. De Breton protesteerde hevig en zei dat ze niemand iets verschuldigd zou zijn en dat Eydis en het Vechtersgilde haar probeerde af te persen. Helviane zei ook dat het Vechtersgilde, sinds het onder leiding van ene Sjoring Hard-Hart stond, ongezonde banden met de Camonna Tong had gesmeed. Mirusa begon na te denken en plotseling schoot haar het codeboek binnen, dat ze van het Dievengilde had moeten halen. Misschien dat daar belastende informatie in stond? Mirusa zei tegen Helviane dat ze zich geen zorgen hoefde te maken en dat ze het geld zelf zou betalen, zij was waarschijnlijk een stuk rijker dan Helviane. De vrouw bedankte haar en bood haar een drankje aan voordat ze wegging. Mirusa kon dit vriendelijke gebaar niet afslaan en kreeg een flinke beker sterke drank voor haar neus neergezet. Ze nam een voorzichtig slokje en voelde de drank in haar keel branden. Ze hoestte en bedacht dat het nog wel even zou kunnen gaan duren voordat ze weer terug in Balmora was. Mirusa nam haar drankje mee en liep naar het podium. Daar praatte ze wat met de danseressen, maar die hadden niets bijzonders te melden. Mirusa ging de trap op naar de tweede verdieping. Een dronken man sprak haar aan, hij had een probleem: "Weet je moppie," zei hij met dubbele tong, "een tijdje geleden had ik, Daric Bielle, een slaaf, een Argoniër die naar de naam Verbergt-zijn-ogen luistert. Hij rende weg en ik probeerde hem te vangen, maar zonder succes. Ik heb een gids ingehuurd, Haj-Ei, ook een Argoniër, maar hij kon me ook niet helpen. Hij heeft me verdomme het halve eiland over gesleept en me klauwen met geld gekost maar ik kon die vervloekte slaaf nergens vinden. Kun jij me helpen? Ik heb nog wel wat geld voor je." "Ach, wat zou het," dacht Mirusa. "Een beetje geld is nooit weg." "Ik doe het," zei ze tegen Daric. "Mooi" was zijn antwoord. "Ga eerst langs de slavenhandelaar hier in de stad, hij kent de taal van de Argoniërs een beetje, misschien kan hij je verder helpen. En laat me nu alleen, ik wil meer drank. Hé wijffie, breng me effe snel een nieuwe beker met die zooi van je, en snel een beetje," riep hij naar de bar. Mirusa schudde haar hoofd en liep weg. Na wat rondvragen kreeg ze te horen dat er een Argoniër met de naam Haj-Ei in de club was en dat de slavenhandelaar zijn kantoor vlakbij de club had. Eerst ging Mirusa naar de slavenhandelaar.